Bouman, Antoon

‘s Hertogenbosch, 18 oktober 1854
Wassenaar, 23 maart 1906
 
 

Trois Morceaux opus 10
1. Élégie
2. Feuille d’Album
3. Gavotte
tijdsduur: circa 5′, circa 5′, circa 6′;
uitgever: W.F. Lichtenauer, Rotterdam 1902;
eerste uitvoering: Utrecht, 1 maart 1890 (Gavotte); Scheveningen, 12 juli 1892 (Feuille d’Album); Gouda, 30 mei 1901 (Élégie);
vindplaats: Nederlands Muziek Instituut.
 
overige werken voor cello en piano:
* Gavotte in g (uitgevoerd in Londen, 1879; uitgever: Cunningham Boosey & Co, London 1880)
* Bourrée (uitgevoerd in Amersfoort, 1888; verblijfplaats onbekend)
* Andante en Moderato (na 1895, autograaf, Nederlands Muziek Instituut)
* Andante en Gavotte in G (uitgevoerd in Maastricht, 1902; autograaf, Toonkunst Bibliotheek Amsterdam)
 
 
De vader van Antoon, Gijsbert, speelde een vooraanstaande rol in het Bossche muziekleven. Via hem kwam Antoon al jong in contact met Johannes Verhulst en de cellisten Jules De Swert en Adrien-François Servais. Vanaf 1868 had hij in Rotterdam celloles bij Oscar Eberle en compositieles bij Woldemar Bargiel. Hij speelde kamermuziek met zijn muzikale broers en halfbroers.
Als ‘pensionnaire des Konings’  studeerde hij vanaf 1873 respectievelijk bij August Lindner in Hannover, Friedrich Grützmacher in Dresden, Joseph Servais in Brussel en Léon Jacquard in Parijs. Zijn dankbaarheid jegens koning Willem III betoonde hij middels de opdracht van zijn eerste celloconcert (1883). Van 1876 tot 1881 verbleef hij in respectievelijk Parijs, Pau, Londen en Keulen.
Van 1881 tot 1891 was hij gevestigd in Utrecht, waar hij onder meer werkzaam was als eerste cellist bij het Utrechts Stedelijk Orkest en leraar aan de Toonkunst Muziekschool. Van 1891 tot 1893 was Berlijn zijn uitvalsbasis, waar hij solocellist van de toen nog jonge Philharmoniker was. Van 1893 tot aan zijn dood woonde hij in Den Haag en Rotterdam, waar hij in 1901 zijn oude leraar Eberle opvolgde. Hij trad op met het Haags Toonkunst Strijkkwartet en het Rotterdams Trio. Tot zijn zeer omvangrijke repertoire behoorden nu vergeten sonates voor cello en piano van Wouter Hutschenruyter (1859-1943, opus 4) en Georg Hendrik Witte (1843-1929, opus 15).
Naast de reeds genoemde composities schreef hij nog vier werken voor cello waarvan de verblijfplaats thans onbekend is: een Fantasie voor cello solo, een Elegie voor cello en orkest (die wellicht identiek is aan de Elegie opus 10 no.1) en het tweede en derde celloconcert.
 
De drie stukken opus 10 zijn onafhankelijk van elkaar ontstaan, naar mag worden aangenomen rond de tijd van hun eerste uitvoering. Ze vormen dus absoluut geen driedelige cyclus of suite en kunnen afzonderlijk van elkaar worden uitgevoerd.
Ze beantwoorden in alle opzichten aan de conventies van de salonmuziek uit die tijd. De Gavotte is een voorbeeld van de toenmalige gewoonte om, zeker ook voor cello en piano, archaïserende dansvormen te hanteren. Het Feuille d’Album laat vooral de vocale kwaliteiten van de cello horen. Dat geldt ook voor de Élégie, ongetwijfeld het meest karakteristieke van de drie stukken.
 
literatuur:
René Bouman, Kleine biografie van de cellist Antoon Bouman 1854-1906 (2009, niet gepubliceerd)
 
 
(januari 2013)