Amsterdam, 8 januari 1912
Amsterdam, 17 maart 1980
Sonata concertante
1943, revisie 1955
delen:
1. Allegro agitato
2. Largo
3. Lento – Allegrissimo
tijdsduur: circa 23′;
uitgever: Donemus, Amsterdam 1947/1955;
opgedragen aan Vilmos Palotai.
Escher werd geboren als zoon van de geoloog en mineraloog Berend George Escher en de Zwitserse Emma Brosy. Zijn vader was een zoon van de waterbouwkundige George Arnold Escher en een halfbroer van de graficus Maurits Cornelis Escher. Escher woonde van zijn vierde tot zijn negende in Batavia, Java, waar zijn vader werkte als geoloog voor de Bataafse Petroleum Maatschappij in Weltevreden. Zijn vader was een verdienstelijk pianist en gaf de jonge Escher pianoles.[1]
In 1922 keerde het gezin terug naar Nederland. Het vestigde zich te Leiden. Escher volgde het gymnasium en kreeg pianoles van Bé Hartz. Daarnaast speelde hij viool en kreeg harmonielessen.[2] Na vier jaar brak hij zijn opleiding aan het Stedelijk Gymnasium af. Aanvankelijk kon hij niet kiezen tussen muziek, beeldende kunst of letteren maar in 1929 besloot hij uiteindelijk dat hij toch componist wilde worden. Hij wilde vervolgens naar het conservatorium in Keulen. Peter van Anrooy adviseerde hem echter serieus piano te studeren. Bij nader inzien ging Escher in 1931 naar het Toonkunst Conservatorium in Rotterdam, waar hij tot 1937 piano studeerde, met als bijvak cello. Van 1934 tot 1937 studeerde hij eveneens compositie bij Willem Pijper. Escher debuteerde als componist in 1935 met zijn Eerste Pianosonate. Daarnaast trok hij in 1938 de aandacht met een belangrijk essay: Toscanini en Debussy, magie der werkelijkheid. Hierin komen zijn denkbeelden ten opzichte van componeren duidelijk naar voren. Ook schreef hij enkele gedichten, die in Forum werden gepubliceerd.[1]
In 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit in Nederland. Veel van Eschers werken uit zijn studietijd gingen op 14 mei 1940 verloren bij het bombardement op Rotterdam. Hij verloor zijn huis met al zijn bezittingen. In de oorlog hield hij zich vervolgens bezig met ondergrondse activiteiten. [1]
Tijdens de Tweede Wereldoorlog componeerde Escher Musique pour l’esprit en deuil (1941–3). Dit werk maakte hem bij de eerste uitvoering in 1947 opslag de meest belangrijke componist in Nederland. [2] Over zijn composities uit de oorlog schreef hij later: ‘Mijn werk uit deze periode [heeft] een soort zwaarte gekregen, een verbetenheid hier en daar, die het duidelijk doen beseffen als gegroeid te midden van rampen. Dat is er voor mij persoonlijk juist de ethische betekenis van: dat het constructies zijn van de geest, in een tijd dat ‘geest’ (als je zoiets nog zo noemen kunt) haast uitsluitend voor volkomen destructieve doeleinden wordt aangewend.’ [3]
Vlak na de oorlog schreef Escher wekelijks voor de Groene Amsterdammer als medewerker voor beeldende kunst en muziek. Hij bleek een getalenteerd dichter te zijn en publiceerde poëzie in literaire tijdschriften tot in de jaren ‘50. Maatschappelijk had hij niet te klagen; hij kreeg verscheidene bestuurlijke functies aangeboden, zijn composities werden met succes uitgevoerd en zijn publicaties werden met belangstelling gevolgd. [1]
Na 1946 raakte Escher bevriend met Matthijs Vermeulen. Zij koesterden dezelfde maatschappelijke, communistische idealen en literaire belangstelling. Ondanks hun vriendschap was het evenwel mogelijk voor zowel Escher als Vermeulen om kritisch te blijven in de recensies van de ander zijn werken. Eschers communistische idealen kwamen tot uitdrukking in zijn lidmaatschap van de Communistische Partij (van 1934 tot 1940). Hij schreef enkele kritieken voor het communistisch maandblad Politiek en Cultuur onder het pseudoniem A. Leuvens. In de loop van de jaren vijftig werd hij echter kritisch op het Russische communisme, dat hij als mislukt beschouwde. Wel bleven zijn idealen links georiënteerd.[1]
In 1958 was Escher aanwezig bij het 32e ISCM-festival in Straatsburg. Hierover schreef hij recensies aan zijn vriend en collega-componist Peter Schat. In 1960 was hij bij hetzelfde festival aanwezig in Keulen. Hier werd hij enthousiast over ”Pli selon pli” van Pierre Boulez.[4] Zo begon Escher in het begin van de jaren ‘60 te experimenteren met elektronische muziek en serialisme. Hij nam les in de techniek van elektronische muziek met colleges in elementaire geluidsmechanica, elektro-fysica en klanktechnologie in Delft. Vervolgens experimenteerde hij in de Studio voor Elektronische muziek van de Delftse Technische Universiteit en het Instituut voor Sonologie in Utrecht. Hij besloot om analyselessen te vragen bij Boulez, in verband met zijn gehoorde werk in Keulen. Van 3 tot 7 november 1960 bracht hij vervolgens een bezoek aan Boulez te Baden-Baden. Deze dagen werden besteed aan het analyseren van Improvisations sur Mallarmé I & II van Boulez. [1] Uiteindelijk kwam Escher tot de slotsom dat hij de technieken niet over zijn hart kon verkrijgen. Toch is in zijn Blazerskwintet uit 1967 de seriële muziek terug te vinden. Hij gebruikt hier structuurformules die doen denken aan Boulez. [2] Zijn bezoek leidde ertoe dat Escher enkele weken later een zuivering uitvoerde in zijn eigen oeuvre: hij schreef een verzoek aan de directeur van uitgeverij Donemus om vier werken onvoorwaardelijk te verwijderen en drie met enige restrictie.[5]
In 1960-61 gaf Escher les aan het Conservatorium van Amsterdam. Hij gebruikte zijn ervaring bij Boulez om een cursus te geven over ‘De betekenis van structuur en vorm bij Debussy in verband met recente seriële compositietechnieken bij Boulez’. Vervolgens werd hij wetenschappelijk hoofdmedewerker aan het Instituut voor Muziekwetenschap van de Rijksuniversiteit in Utrecht van 1964 tot 1977. Zijn specialisatie was ‘Aspecten van de twintigste eeuw’. Zo gaf hij een college ‘Kenmerkende structuur- en vormcriteria in de muziek van de twintigste eeuw’. Naast de muziektheorie verdiepte hij zich in muziek als semantisch tekensysteem en de audiologie.[1]
Escher overleed op 68-jarige leeftijd te De Koog op het waddeneiland Texel.
In 1980 verenigden Eschervrienden en – kenners zich in het Escher Comité. Onder meer Willem Boogman, Elmer Schönberger en Dirk Jacob Hamoen waren hierbij betrokken. De weduwe van de componist heeft, met behulp van het comité, een werkencatalogus samengesteld en becommentarieerd met Eschers gehele oeuvre. [5]
In 1992 openbaarde Centrum Nederlandse Muziek de volledige correspondentie tussen Escher en de componist Peter Schat. Tussen 13 mei 1958 en 5 augustus 1961 schreven de vrienden elkaar 33 brieven en briefkaarten. In de brieven praatten ze over andermans en eigen composities en discussieerden ze over vraagstukken op het gebied van esthetiek en muziektheorie. Deze brieven geven een beeld van beide componisten, maar ook inzicht in de Nederlandse geschiedenis, esthetiek en theorie van de twintigste-eeuwse muziek, van de vorming en receptie van het serialisme.[6]
In hetzelfde jaar als de openbaarmaking van de correspondentie publiceerde Peter Schat een ‘nagezonden’ brief aan de overleden Escher. Deze was te lezen in het NRC Handelsblad met de titel ‘Over het Hollands Diep’. In de brief beschreef hij het proces van verwijdering dat zich tussen beide componisten had voorgedaan. Daarnaast stelde hij Escher op de hoogte van de toenmalige stand van zaken in het Nederlandse muziekleven.[7]
In 1999 schreef David Moore dat Escher een van Nederlands’ meest prominente componisten is van de voorgaande generatie.[8] Ook Leo Samama was lovend toe hij het had over Eschers werken: ‘Samen met de Sinfonia per dieci strumenti (1973/75), de Fluitsonate (1976/79) en het Trio voor klarinet, altviool en piano (1978/79), behoort het [Blaas]kwintet tot de werken van een meester – een van de weinige die ons land gekend heeft -, van een kunstenaar die zozeer een eigen taal, een eigen grammatica, een eigen klank heeft ontwikkeld, dat elke uitlating over Franse of Duitse invloeden, over oude of nieuwe muziek, over plaats en tijd futiel en zinloos is.’ [1]
Er is een fonds naar Escher vernoemd voor jonge componisten. Dit fonds is sinds 2006 in beheer bij het Prins Bernard Cultuurfonds als CultuurFonds op naam. Het Rudolf Escher Componisten Fonds ondersteunt jonge componisten financieel voor het volgen van een studie of masterclass in binnen- of buitenland. Daarnaast ondersteunt het projecten waarbij het werk van jonge (Nederlandse) componisten wordt uitgevoerd en van concerten waarbij werken van Escher worden uitgevoerd. Het fonds is ingesteld door het bestuur van het Rudolf Escher Comité en de erven van Escher.[9]
Escher ontving tijdens zijn leven verschillende prijzen voor zijn composities. In 1946 kreeg hij, reeds voordat de eerste uitvoering had geklonken, de Muziekprijs van de gemeente Amsterdam voor het orkestrale werk Musique pour l’esprit en deuil. Een jaar later ontving hij van de Nederlandse regering een prijs voor de pianosuite Arcana. Ook voor Le vrai visage de la paix voor koor a capella ontving hij de Muziekprijs van de gemeente Amsterdam. Voor Le tombeau de Ravel kreeg hij in 1959 de Prof. van der Leeuw Prijs. Tweemaal mocht hij de Visser-Neerlandia Prijs in ontvangst nemen, voor Nostalgies (1961) en het Blazerskwintet (1968). Daartussen kreeg hij de Willem Pijper prijs in 1966 voor de Sonata concertante voor cello en piano. Uiteindelijk ontving Escher in 1977 de Johan Wagenaar prijs voor zijn gehele oeuvre.
Een bespreking van de sonate volgt later.
opname:
Doris Hochscheid en Frans van Ruth, Dutch Cello Sonatas, vol.1
Luisterfragment Sonata concertante: